Eind aan Spaans gekibbel over 'De Tuin der Lusten'

Het meesterwerk van Jeroen Bosch, 'De Tuin der Lusten', kwam rond 1593 in handen van de toenmalige koning van Spanje, Filips II. Die hing het in zijn kloosterpaleis, 'El Escorial', waarvandaan het in de jaren 30 van de vorige eeuw voor restauratie naar het Prado museum in Madrid werd overgebracht. Na de burgeroorlog het daar één van de trekpleisters. Gedurende 2015 was de vraag echter of dat nog lang zo zou blijven nadat het drieluik in naam van de Spaanse kroon werd teruggeëist voor een nieuw op te richten museum. Intussen is daarover een akkoord bereikt dat bepaalt dat het werk gewoon toch in het Prado blijft hangen.

Betekenis
Het drieluik bestaat in feite uit vier schilderijen: één voorstelling aan de buitenzijde, bij gesloten stand, en drie voorstellingen aan de binnenzijde, in geopende stand. Deze vier voorstellingen staan inhoudelijk met elkaar in verband. Men gaat ervan uit dat de voorstelling in gesloten stand een inleiding is van de hoofdvoorstelling aan de binnenzijde.

Vanwege zijn laat-middeleeuwse beeldtaal en symboliek ontgaat de precieze betekenis van 'De Tuin der Lusten' ons voor een groot deel. Daarom zijn de meningen van experts nogal verdeeld. De meerderheid is het er echter wel over eens dat de schilder de zondigheid van de mensheid aan de kaak wilde stellen. Tegenwoordig denkt men dat het gaat om een ‘schijnparadijs’, waarin de mensheid zich in een situatie waant zoals die bestond voor de zondeval, zonder besef van gevaar en zonder kennis van goed en kwaad.

Ook over de stijl van de 'Tuin der Lusten' lopen de meningen uiteen. Het werk wordt meestal tot de Renaissance gerekend. Volgens de Hongaars-Amerikaans kunsthistoricus Charles De Tolnay (1899–1981) moet het echter gezien worden als ‘de meest volmaakte expressie van de laat-gotische stroming’. De manier waarop het middenpaneel werd geordend heeft volgens hem veel weg van een ‘weelderig flamboyant-gotisch ornament’.

Geschiedenis
Het ontstaan van de ‘Tuin der Lusten’ werd recentelijk gedateerd omstreeks 1490, met als waarschijnlijke opdrachtgever de graaf van Nassau, Engelbrecht II (1451-1504), die een uitgebreide kunstcollectie bezat, voornamelijk gehuisvest in het Kasteel van Breda. Ook daar zou de ‘Tuin der Lusten’ destijds te zien zijn geweest.

In 1517 werd volgens historische bronnen het schilderij gezien in het bijna voltooide Brusselse ‘Paleis van Nassau’ van de opvolger van Engelbrecht, Hendrik III van Nassau (1483-1538). Via René de Chalon (1519-1544) kwam dat paleis en de bijbehorende kunstcollectie later in handen van prins Willem van Oranje (1533-1584). Dat zou tot 1567 zo blijven.

Toen Willem van Oranje echter in opstand kwam tegen de koning van Spanje werden bij mandaat zijn bezittingen geconfisqueerd. Zo kwam het dat het werk van de meester uit 's Hertogenbosch in 1567-68 door Don Fernando Álvarez de Toledo, oftewel de Hertog van Alva (1507-1582), naar Spanje zou worden overgebracht. Die schonk het vervolgens aan zijn bastaardzoon, prior Don Fernando de Toledo (1527-1591). Na diens dood in 1593 werd zijn bezit geveild, en de koper van de ‘Tuin der Lusten’ zou dan ook niemand minder zijn dan koning Filips II zelf, die het zou laten ophangen in zijn klooster-paleis, >>'El Escorial'.

Pas in 1933 zou het gehavend en verwaarloosd daarvandaan overgebracht worden naar het restauratie-atelier van het Prado museum in Madrid. Nog geen drie jaar later, bij het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog, werd het met de collectie van dat museum bij de verdediging van de Spaanse hoofdstad door de toenmalige republikeinse regering geëvacueerd, eerst naar Valencia en later naar Catalonië.

Toekomst
Na de Spaanse burgeroorlog, in 1939, zou de collectie weer naar het museum worden teruggebracht en is ook 'De Tuin der Lusten' er gebleven. Bijna tachtig jaar lang was het drieluik zo één van de grote trekpleisters van het madrileense museum. Omdat het Spaanse 'Patrimonio Nacional', een overheidsinstelling die o.a. toeziet op de bezittingen van het Koninklijk Huis, het beroemde werk van de schilder uit 's Hertogenbosch met het oog op het 500ste overlijdensjaar van de meester in 2016 voor het museum van El Escorial terugvorderde, zag de toekomst van het drieluik er even onduidelijk uit. Het Prado bleek er echter in 1943 zeven andere schilderijen voor in ruil te hebben gegeven, waaronder een ander werk van Jeroen Bosch.